Behoefte aan grondig ecologisch onderzoek!
Voor de afvoer van asfalt is de CROW publicatie 210, richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt, van kracht. Deze richtlijn regelt de voorwaarden voor het afvoeren en/of hergebruiken van asfalt dat vrijkomt bij freeswerkzaamheden.
Belangrijkste reden voor asfaltonderzoek is het bepalen van de hergebruikmogelijkheden. het is met name van belang inzicht te krijgen of het asfalt al dan niet teerhoudend is. Er is sprake van teerhoudend asfalt wanneer dit een relatief hoog gehalte aan Polycyclische Aromatische Koolwaterstof (PAK-10) bevat. Als grens geldt hierbij een PAK-gehalte van maximaal 75 mg/kg d.s. Wanneer deze grens wordt overschreden, mag het vrijkomend asfalt niet in nieuw asfalt worden verwerkt en moet dit naar een erkend reiniger of verwerker worden afgevoerd.
Een asfaltonderzoek bestaat bij Bodemvisie uit drie fasen. De eerste fase bestaat uit het vooronderzoek. Hierbij wordt informatie verzameld zoals de aanlegdatum, eerdere onderhoudswerkzaamheden, etc.
In het kader van het vooronderzoek kan men tevens gebruik maken van een visuele inspectie. Hierbij wordt erop gelet of er in het onderzoek mogelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen homogene vakken, reparatievakken, opstelvakken bij kruispunten, bushaltes, parkeervakken etc. Op basis van het vooronderzoek kan een (gericht) boorplan worden opgesteld.
Het minimale aantal boorkernen dat voor het onderzoek verzameld moet worden, is met name afhankelijk van het oppervlak van het te onderzoeken wegvak. Eventuele afwijkingen binnen een, verder homogeen wegvak (zie hiervoor), kunnen aanleiding zijn om meer boorkernen te verzamelen.
In de tweede fase wordt van elke geboorde asfaltkern een laagdiktebepaling volgens de RAW 152 uitgevoerd. Hierbij wordt elke laag opgemeten en wordt omschreven welke soorten asfalt de kern bevat. De asfaltkern wordt vervolgens indicatief onderzocht op de aanwezigheid van teer.
Dat houdt in dat de kern wordt ingespoten met de zogenaamde ‘PAK-Marker’, welke bij aanwezigheid van grote hoeveelheden PAK’s oplicht onder UV-licht. Als dit het geval is, kan worden aangenomen dat er meer dan 250 mg/kg ds PAK aanwezig is. Dat is ruim boven de bovengrens van 75 mg/kg ds voor hergebruik.
Als slechts een deel van de asfaltkern indicatief veel teer blijkt te bevatten, dan is het een mogelijkheid om deze lagen gescheiden te frezen en af te voeren naar een erkende reiniger of verwerker. De overige lagen zouden dan naar een asfaltcentrale voor hergebruik kunnen worden afgevoerd.
Hiervoor dienen de overige lagen wel nauwkeuriger in het laboratorium te worden onderzocht, om te bepalen of het teergehalte niet hoger is dan 75 mg/kg ds. Mocht hieruit blijken dat het teergehalte wel hoger is dan 75 mg/kgds, dan zullen deze lagen ook naar een erkende reiniger of verwerker moeten worden afgevoerd. Het laboratorium dat deze analyses uitvoert is hiervoor geaccrediteerd door de Raad van Accreditatie.
Na uitvoering van het onderzoek stelt Bodemvisie een rapportage op, waarin de resultaten op overzichtelijke wijze worden gepresenteerd. Deze rapportage bevat onder meer een tekening van het onderzochte wegvak en de situering van verrichte kernboringen, een fotoreportage van de opbouw van de onderzochte asfaltkernen met de benamingen van de aangetroffen soorten asfalt.
Verder wordt in deze beschrijving weergegeven of, en zo ja, in welke la(a)g(en) een uitslag met de PAK-marker is waargenomen. Aan de hand van de rapportage kan een wegbeheerder bepalen of het eventueel gescheiden frezen van teerhoudende en niet-teerhoudende asfaltlagen kosteneffectief is.
Bodemvisie combineert asfaltonderzoek regelmatig met het (indicatief) onderzoeken van de milieuhygiënische kwaliteit van een onderliggende funderingslaag (samenstelling en uitlooggedrag). Dit onderzoek kan ook worden uitgebreid met een onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van asbest.
Lipsum Lorem
Lorem ipsum